Z24 gaat op zoek naar de toekomstige bronnen van economische groei. Hoe krijgen we Nederland weer op een hoger groeipad? Mathijs Bouman trapt af in het eerste deel van een serie.

Die fijne economische groei van vroeger, die komt nooit meer terug. We moeten blij zijn met stagnatie en onze kinderen kunnen slechts hopen dat ze straks net zo rijk zijn als wij.

Dit negatieve gevoel over Nederland-na-de-crisis, heerst niet alleen bij doemdenkende amateur-economen, maar ook bij sommige professionals.

Rabobank-econoom Hans Stegeman maakte vorig jaar een spijkerharde analyse over de groeipotentie van Nederland, waarin hij voorrekent dat nulgroei voor de komende tien jaar waarschijnlijk is.

Is er nog hoop?

Er zijn ook tegengeluiden. Zoals Free Huizinga, van het Centraal Planbureau, die de vraag ‘Is er nog hoop’, met een duidelijk ‘ja’ beantwoordt.

Zullen we straks, als de financiële storm is gaan liggen en de recessie is overgewaaid, weer met een gezond tempo gaan groeien? De beroepsbevolking vergrijst, het onderwijs stagneert en het tempo van technologische ontwikkeling is volgens sommige economen lager komen te liggen.

Z24 gaat op zoek naar de bronnen van toekomstige groei. Het eerst deel van deze serie gaat over de arbeidsmarkt.

Minder Nederlanders

Groeien is moeilijk als de potentiële beroepsbevolking krimpt. In 2013 zijn er nog ruim 10,1 miljoen Nederlanders van tussen 20 en 65 jaar. Over tien jaar is dat volgens de laatste bevolkingsprognose zo’n honderdduizend minder. En in 2033 zijn er nog maar 9,5 miljoen Nederlanders tussen 20 en 65 jaar oud.

Natuurlijk, de werkloosheid is nu hoog. Dus als de economie weer aantrekt zullen bedrijven in eerste instantie uit die voorraad arbeid kunnen putten. Maar na een paar jaar van herstel zal Nederland toch te maken krijgen met arbeidsschaarste. De vergrijzing slaat toe.

Als het niet uit de lengte komt, zal het uit de breedte moeten komen. Voor economische groei zijn meer werkuren nodig, dus we zullen meer uren per week en meer weken per leven moeten werken. Hogere arbeidsparticipatie, dus. Gelukkig is er nog alle ruimte voor dergelijke groei.

Arbeidsparticipatie

In het recente verleden hebben we het ook zo gedaan. De hoge economische groei in de tweede helft van de jaren negentig, kwam ook niet door groei van de bevolking, maar door hogere arbeidsparticipatie. Met name van vrouwen, die vrij massaal parttime gingen werken.

In de grafiek hieronder is te zien dat dit effect ergens begin deze eeuw wat is vertraagd.  Alle vrouwen samen werken momenteel jaarlijks een zo’n 4,5 miljard uur Het aantal uren dat alle mannen tezamen jaarlijks aan arbeid besteden ligt met 7,5 miljard precies zo hoog als in 1970. Het aantal mannen groeide tussen 1970 en nu overigens met 28 procent.

De man ging dus minder uren werken. Dat geeft mogelijkheden voor toekomstige groei. Met een werkweek van gemiddeld 35 uur doet de werkende Nederlandse man het veel rustiger aan dan mannen in andere landen. Een Zweed werkt 38 uur, een Italiaan 40 uur en een Pool 42 uur, zo blijkt uit Oeso-gegevens in onderstaande grafiek..

Als mannelijk Nederland terug gaat naar een werkweek van 40 uur, levert dat 14 procent extra arbeidstijd op. Daar kan de economie wel een tijdje op groeien.

Voor vrouwen is er nog veel meer te winnen. Vergeleken met andere landen heeft de  Nederlandse vrouw vaak werk. Maar het gaat wel om relatief kleine baantjes. Werkende vrouwen maken hier gemiddeld 24 uur. In Duitsland is dat 30 uur, in België 32 uur en in Griekenland zelfs 39 uur per week.

Later met pensioen

Behalve de werkweek verlengen, kan de potentiële groei ook baat hebben bij het verlengen van de arbeidsduur. Het kabinet heeft een begin gemaakt met het verhogen van de pensioenleeftijd, naar 67 jaar in 2021. Om dat een succes te maken is het belangrijk dat Nederlanders ook echt langer willen en kunnen werken.

Uit enquêteresultaten van het CBS blijkt dat de stemming aan het keren is. In 2005 vond slechts 21 procent van de ondervraagde Nederlanders het een goed idee om door te werken tot 65 jaar. In 2012 was dat percentage gestegen naar 44.

Nog altijd minder dan de helft, en de meeste van de ondervraagden zullen door moeten tot 67 jaar, maar in elk geval begint het besef door te dringen dat de vut en het prepensioen zaken uit het verleden zijn.

Een ander goed teken is dat het percentage Nederlanders tussen 55 en 65 jaar die niet willen of kunnen werken, in het afgelopen decennium sterk is afgenomen, van 64 procent (!) in 2001 naar 40 procent nu.

Ten slotte is er ook een flinke groep volwassen Nederlanders die helemaal niet meedoet op de arbeidsmarkt. Zij werken niet, maar zijn ook niet op zoek naar werk. In de leeftijdsgroep tussen 25 en 65 jaar gaat het om 1,9 miljoen mensen.

Als we een deel van hen weten te activeren, zorgen we dat krapte op de arbeidsmarkt in elk geval niet de factor is die toekomstige welvaartsgroei in de weg staat.

Lees ook:

Nederlanders hartstikke gelukkig, ondanks sombere economie

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl